Het eerste oordeel

 

‘Als je lief bent ga je naar de hemel en als je stout bent naar de hel’, zei zuster Heribalda van wie mijn zusjes, broer en ik godsdienstles kregen. ‘En als God het nog niet weet, ga je naar het vagevuur.’ De les ging over het laatste oordeel en voor zover ik daar iets van begreep, had ik niet de juiste papieren voor de hemel. Ik moest namelijk regelmatig opbiechten dat ik weer mijn zusjes had geplaagd. Het vagevuur was voor mij wellicht nog een tussenstation waaruit ontsnapping mogelijk was maar als het oordeel: ‘Hel’ gevallen was, dan was daar niets meer aan te doen. In de vorige les hadden we immers geleerd dat wij na de dommigheid van Adam en Eva, je weet wel, van die appel, allemaal zondaren waren geworden. En ik dus ook. Zo zweefde ik als schattig zondaresje tussen de angst voor de hel en mijn kinderlijke fantasieën vol plannen voor de toekomst. Die laatsten hielden me in leven.

De hel waar overigens ook de zuster ons geen nadere informatie over kon geven, nestelde zich rond de puberteit in mijn binnenste als een onwrikbaar Niet-OK-gevoel. Aan de logica daarvan heb ik toen dan ook geen seconde getwijfeld. Dit gevoel - dat ik een miskleun was - is gelukkig, toen ik zelf leerde nadenken, mede dankzij mijn leger coaches en vrienden grotendeels opgelost en getransformeerd in een veel prettiger overtuiging. Kon ik vroeger: ‘Ik ben OK’ niet hardop zeggen, nu kan ik dat heel gemakkelijk en met droge ogen opschrijven. Het laatste oordeel, dat het begin van mijn leven (ver)kleurde, en dus eigenlijk het eerste oordeel was, is godzijdank geheel gesmolten.

Ik kom in gesprekken met grote regelmaat eerste ‘laatste’ en per definitie onzinnige oordelen tegen. Oordelen over de IK die in de stoel tegenover mij zit. Met behulp van enige zelfonthulling vlieg ik het gesprek erover via de gevoelens aan. Zo’n oordeel heeft het kleine kwetsbare kind ooit verzonnen. De aanleiding kan zowel triviaal als traumatisch zijn, van het verlies van een dierbare pop tot een moeder met losse handjes. Of erger.

De conclusie is hetzelfde: ‘Er is iets grondig mis met mij’. Loyaliteit, die bindende factor in het gezin, zorgt er vervolgens voor dat het oordeel zich ingraaft tot absolute waarheid. Deze zelf gecreëerde hel is altijd onzin. Zonder dat de onschuldige beseft waar het vandaan komt en waar het mee te maken heeft en zonder ook maar een poging te doen om het beeld zuiver te krijgen, laat hij het oordeel bezit nemen van zijn hart.

Als ik mezelf betrap dat ik toch weer op een oordeel over mezelf zit te kauwen, weet ik dat ik mijn huiswerk moet doen. Het zijn slechts aannames en overtuigingen, al die hamerende zinnen door mijn hoofd. Al die oordelen hebben niets te maken met wie ik ben. En het huiswerk? Mezelf vergeven dat ik die onzin nog steeds geloof. En de bijvangst is, dat als ik mezelf vergeef, ik die ‘lastige’ anderen ook kan vergeven. Gevolg: Meer geluk, meer pret, meer leven. De hemel dus.